De Belgische en Congolese vrijwillig(st)ers van vzw Kisangani bereikten in een kwarteeuw prachtige resultaten in de streek van Kisangani (Tshopo). De vereniging ondersteunt Congolezen die zich daar specialiseren in landbouw, viskweek, varkensteelt en andere activiteiten. Manja Scheuermann vertelt aan CongoForum wat er allemaal gebeurt op het terrein en wat daarbij komt kijken.
De vzw Kisangani bestaat 25 jaar, een heuglijk moment voor alle leden en sympathisanten. Wat zette jullie – het echtpaar Hugo Gevaerts en Manja Scheuermann – er in 1999 toe aan om met de vereniging te beginnen?
Manja Scheuermann: “Hugo heeft tien jaar lang het beste van zichzelf gegeven als professor aan de faculteit Wetenschappen van de Universiteit van Kisangani, de UNIKIS (1980-1990). In 1988 startte hij in het kader van de bescherming van het tropisch woud met akkerbosbouw.”
“Toen alle Belgische Ontwikkelingssamenwerking in 1990 tot stilstand kwam, wilde hij het werk wel voortzetten. Na steun uit verschillende hoeken kreeg hij in 1998 via het Limburgs Universitair Centrum (LUC) zicht op een universitair netwerkproject dat vijf jaar zou lopen. In 2002 zou Hugo met pensioen gaan. We wisten dat er dan geen officiële middelen meer zouden zijn. Ondertussen waren de leefomstandigheden in en rond Kisangani verslechterd. Hugo zocht naar een manier om voort te doen. En zo kwamen we op het idee om een vzw op te richten.”
Jullie ijveren voor de bescherming van het regenwoud, door duurzame landbouwtechnieken te introduceren op vijf locaties in en rond Kisangani. Kan je dit opzet wat meer toelichten?
Manja: “De omvang van het Congolese regenwoud in de omgeving van Kisangani wordt ieder jaar kleiner, onder meer brandlandbouw. De akkers kunnen maar enkele jaren lang voedsel produceren. Dan trekken de landbouwers voort om een nieuwe akker aan te leggen. Om ter plaatse te kunnen blijven, moeten ze de akkers vruchtbaar houden. Meststoffen zijn voor de bevolking onbetaalbaar.”
“Maar er is duurzame landbouw: door akkerbosbouw, waarbij struiken en bomen worden geplant die de bodem verrijken. Legumineuzen zijn zulke planten. De wortelknolletjes bevatten bacteriën die de stikstof uit de lucht halen en zo de bodem verrijken. Wanneer de planten geregeld worden gesnoeid, vergaan de blaadjes vlug en worden ze gecomposteerd. Het is ook geweten dat Mycorrhiza (schimmelwortel) voedingsstoffen geeft aan de bodem.”
“Duurzame landbouw betekent ook composteren. Op de verschillende plaatsen waar de Congolese vzw Kisangani Développement werkt, zijn er akkers, maar worden ook varkens en kippen gekweekt. Er zijn ook visvijvers, en we streven ernaar om die op iedere locatie te hebben.”
“Het kaf van de rijst en de gedroogde algen van de vijvers dienen als voedsel voor de varkens en de vissen. De varkensmest gebruiken we om de rijstvelden te verrijken. Zo maken we werk van circulariteit. Dit is ook het geval bij de akkers en de visvijvers.”
Samenwerking tussen Belgen en Congolezen is uiteraard essentieel om de vele projecten van de vzw te laten slagen. Hoe verloopt die samenwerking in de praktijk? Wat zijn de troeven van de combinatie? Hoe dragen ‘beide partijen’ bij tot het succes?
Manja: “Samenwerken wil zeggen dat zowel Belgen als Congolezen ideeën aanleveren. Door er samen over te praten, komen we tot veel betere ideeën. Dat was al vanaf het begin zo. Aan beide kanten wordt bekeken wat mogelijk is: hoe denken onze projectverantwoordelijken, hoe kunnen zij alles overbrengen aan de landbouwers, hoe nemen die dat aan? Dan moet er bij ons in België worden bekeken wat er financieel mogelijk is. Samen kijken we ook naar de wetenschappelijke en traditionele kennis.”
Jullie werken ook samen met de faculteit Wetenschappen van UNIKIS en met de Congolese ngo ADIKIS: kan je over deze partners wat meer uitleg geven?
Manja: “Diverse professoren, die nu doceren aan de faculteit Wetenschappen, werden gevormd door Hugo. Voor anderen zocht Hugo ook naar opportuniteiten. Zo kwamen Congolezen terecht bij de professoren Walter Verheyen (Antwerpen), Edmond De Langhe (Leuven), Rony Swennen (Leuven), Edward Kühn, Frans Ollevier. Of nog bij dr. Michel Louette en dr. Rudy Jocqué van het AfrikaMuseum (Tervuren)en professor Jean Lejoly (Brussel). De Congolezen keerden, na het behalen van hun doctoraat, terug naar Kisangani om daar in moeilijke omstandigheden te werken. Ze zetten zich in voor het behoud van het regenwoud en bleven samenwerken in de loop der jaren. Zo ontstond ADIKIS. Na verloop van tijd sloeg ADIKIS een andere weg in maar de samenwerking met de Faculteit Wetenschappen van UNIKIS bleef bestaan. Om vlotter te kunnen werken werd zes jaar geleden in Kisangani een nieuwe vzw opgericht, Kisangani-Développement.”
“De medewerkers uit de beginperiode zijn nu al wat ouder geworden. Ze zochten zelf jongeren om hun taak over te nemen. Dat is goed gelukt, en de medewerkers van het eerste uur blijven raadgevers die alles mee volgen.”
Er zijn ook associaties van dorpsbewoners die meewerken: hoe zit dat precies in elkaar?
Manja: “Dorpsbewoners, mannen en vrouwen, groeperen zich binnen de dorpsgemeenschap volgens hun interesses. In groep beslissen ze waarop ze zich specifiek willen toeleggen. Ze overleggen samen hoe ze dat het beste doen en dan werken ze afwisselend samen aan, bijvoorbeeld op een akker, bij een visvijver, in een varkensstal. Zo staat niemand er alleen voor.”
De bevolking in Kisangani is arm, de noden zijn groot. Kan je hierover wat meer vertellen, op basis van jullie ervaringen bij bezoeken ginder?
Manja: “De bevolking in Kisangani is inderdaad arm. Een groot deel van de mensen daar kan niet elke dag eten. En als ze dan eten, is het in het beste geval fufu (maniokwortel, gestampt en tot een soort deegbal verwerkt) met groene bladgroente, sombe (saka saka = maniokbladeren gekookt en gestampt). Vlees en vis zijn er hooguit op 30 juni (de Congolese Onafhankelijkheidsdag) en met Nieuwjaar. Alle dagen hetzelfde, met af en toe misschien een banaan. In de dorpen rond Kisangani is de situatie dezelfde. Wild om op te jagen, is er niet meer. Het inkomen is bijzonder laag. Ooit is er mij verteld dat je daar gelukkig bent wanneer je elke maand 10 dollar in handen kan krijgen.”
“Rond 2000, ten tijde van de oorlogen tussen Rwanda en Oeganda, die voor een heel deel in Kisangani werden uitgevochten, was het nog erger. Toen had je daar hele centra voor ondervoede en slecht gevoede kinderen. Die centra hadden ook te weinig middelen.”
Jullie willen de mensen stimuleren om zelf meer voedsel te produceren en dieren en vissen te kweken (kippen, konijnen, varkens, vis). Wat kan je daarover vertellen?
Manja: “Wanneer mensen meer voedsel produceren, kunnen ze een deel zelf opeten en de rest verkopen in de stad. Zo krijgen ze middelen voor eenvoudige uitgaven: om laarzen te kopen voor hun werk, het schoolgeld van de kinderen te betalen, gezondheidszorg te financieren, het dak van hun huis te laten herstellen. Naarmate de economische situatie van een familie beter wordt, zal ze ook beter eten.”
Er zijn ook rijstvelden aangelegd. Waar? En hoe past dit in de werking van vzw Kisangani?
Manja: “In de streek van Kisangani werd alleen aan droge rijstteelt gedaan, om diverse redenen. Maar droge rijstteelt levert maar één oogst per jaar op. In Kisangani zijn er ook moerassige riviervalleien. In het midden van de stad is er een riviertje, de Djubu Djubu. De vallei is moerassig. Daar zijn de eerste natte rijstvelden aangelegd. En daar zijn er minstens 2 oogsten per jaar. Het werk is misschien omslachtiger door de verschillende stappen die moeten worden gezet, met verschillende waterniveaus en met uitplanten, maar het rendeert. De vzw speelt daar een belangrijke rol omdat van daaruit de rijstteelt uitbreiding neemt. Rijst is een heel belangrijk basisvoedsel.”
Het telen van bananen: ook op dat vlak is vzw Kisangani actief. Wat zijn de resultaten hiermee?
Manja: “Professor Benoît Dhed’a Djailo maakte 35 jaar geleden een doctoraat bij professor Rony Swennen aan de KULeuven. Hij was daarmee begonnen bij wijlen professor Edmond De Langhe. Wereldwijd zijn dat in de bananenwereld grote namen. Professor Swennen, die nu met emeritaat is, bouwde in het Franse Montpellier een groot centrum uit, maar in Leuven is er de “bananenbank” waar ontelbare verschillende banenplantjes in vitro opgeslagen zijn als basismateriaal voor ontwikkeling en onderzoek.”
“In Kisangani, aan de faculteit Wetenschappen, bouwde professor Dhed’a zo’n bananenbank voor heel de DR Congo uit. Hierdoor wordt de bananenteelt in de streek goed opgevolgd. De landbouwers worden begeleid. Professor Dhed’a stond mee aan de wieg van de projecten. De bananenteelt is zo ook geïntegreerd in het geheel.”
Ook de bijenteelt komt aan bod. Hoe is die activiteit erbij gekomen? En wat mogen we ons voorstellen bij dit project?
Manja: “Honing is een duur product. Het kan voor van alles worden gebruikt, als voedsel maar ook als medicijn.”
“Wilde bijenzwermen maken hun nesten hoog in de bomen. De plaatselijke landbouwer is bang van de wilde bijen. Daarom worden in de streek rond Kisangani bomen gekapt om de honing te oogsten, wat een verspilling is op alle gebied.”
“Er zijn vele voordelen aan de bijenteelt. De leden van Kisangani-Développement wilden ermee starten. Ze haalden de opleiders uit Butembo in Noord-Kivu. Er zijn nu verschillende associaties. Zij zijn er al in geslaagd om enkele liters honing te oogsten. Om de bijen genoeg nectar te geven, worden er planten met bloemen extra aangeplant zoals acaciabomen.”
De vzw levert inspanningen voor de bescherming van een reservaat in Masako (2.000 hectare primair woud) en bossen op de eilanden Kongolo en Mbiye (1.000 hectare primair woud). Wat gebeurt er in dat verband precies en wat zijn de ambities op dit vlak?
Manja: “De echte rechtstreekse bescherming van het primaire woud blijft moeilijk. De aanwezigheid van onze collega’s is een troef, het landbouwgebied dat niet meer van plaats verandert, helpt ook. Wat heel moeilijk is, is de illegale houtkap, zelfs door officials die eigenlijk het woud zouden moeten beschermen. Onze vrienden moeten vooral waakzaam zijn, op tijd klacht indienen en de bevolking alert houden.”
Jullie hebben ook aandacht voor het onderwijs in de streek en betrekken plaatselijke scholen bij jullie activiteiten. Hoe gebeurt dat precies?
Manja: “De eerste school die betrokken werd, was de school van Batiamaduka, op 15 kilometer ten noorden van Kisangani. Het was een arme school. Wijlen professor Benjamin Dudu Akaïbe en professor Jean-Pierre Mate Mweru deden daar opzoekingen. Zij waren ook betrokken bij het akkerbosbouwproject. Het was moeilijk om dorpelingen te motiveren om op eigen akkers duurzame landbouw toe te passen. De professoren stelden voor om aan schoolkinderen les in duurzame landbouw te geven en op kleine schoolveldjes te werken. Dat idee sloeg aan zodat de school meer leerlingen kreeg. Er werden voedselprogramma’s uitgerold, en ENABEL bouwde goede nieuwe schoolgebouwen.”
“Het succes bracht professor Mate op het idee om in Masako, op 15 kilometer ten noordoosten van Kisangani, ook met een school te beginnen. Daar werkte hij met zijn collega’s al jaren maar er was helemaal geen school. Professor Mate kreeg van ENABEL een krediet om drie klaslokalen te bouwen. En ook daar had het succes. Zakenman Pierre Godfroid hoorde van het project en stelde voor om drie klaslokalen extra te bouwen, plus een gebouw met een directeurslokaal, een vergaderlokaal en een bibliotheek. Later werden er toiletten aan toegevoegd en nog eens drie klaslokalen. Die school draait ook prima.”
“In bijna dezelfde periode financierde het Fonds Büskens de bouw van één lokaal op het eiland Mbiye. Dat lokaal was te klein en daarom werden met inkomsten vanuit een erfenis twee lokalen bijgebouwd. De provincie West-Vlaanderen hielp om er nog eens drie lokalen aan toe voegen.”
“De leerlingen leren in wekelijkse lessen hoe ze aan duurzame landbouw kunnen doen, hoe je varkens en kippen kan houden, hoe je bomen kan planten. Zij nemen een deel van de geoogste gewassen mee naar huis, vertellen over hun ervaringen en de ouders geraken geïnteresseerd. Die goodwill van de ouders verklaart mee het succes van de associaties.”
“Professor Mate zegde in het begin: jong geleerd is oud gedaan. Hij verwees ook naar een Chinees spreekwoord: we moeten geen vis geven, we moeten hem leren kweken.”
Hoopgevend is het aantreden van een nieuwe generatie van vrijwilligers bij de vzw. Wie zijn deze mensen? Hoe wordt de fakkel doorgegeven?
Manja: “De nieuwe generatie verantwoordelijken in Kisangani bestaat ook uit mensen uit de Faculteit Wetenschappen die werden gekozen door de oude trekkers. Die ouderen worden nog altijd betrokken.”
“In België wierpen Wouter Gevaerts en Rina Robben zich op als de nieuwe trekkers, een groot geluk. De Belgische leiding moet veel kwaliteiten hebben. Onze Belgen mogen zich niet paternalistisch opstellen maar moeten echt leiding of misschien beter begeleiding kunnen geven. De mensen die het werk doen, moeten vertrouwd zijn met wetgeving en administratief werk. Ze moeten ook kunnen contacten leggen, teksten schrijven en evenementen organiseren. Er komt veel meer bij kijken dan wat vergaderen.”
Als mensen jullie willen helpen of steunen, wat kunnen ze dan doen?
Manja: “Helpen en steunen kan op vele manieren. Ieder heeft zijn eigen bekwaamheden of mogelijkheden. Financiële steun is nodig: je kan giften of legaten geven. Praktische steun is ook nodig. Wie iets wil doen, kan altijd contact opnemen met één van ons. Wij willen van alles organiseren in het hele land, maar praktisch is dat niet vanzelfsprekend zonder iemand uit de streek.”
© CongoForum – Denis Bouwen, 11.11.24
Lees meer: https://kisangani.be/
Beelden – bron: vzw Kisangani